Onder tempo vind je 4 cijfers die je vertellen op welke snelheid je welk deel van de beweging dient uit te voeren. Voorbeeld: 4010, 2012, 2051.



Het eerste getal van deze reeks is altijd de excentrische beweging. In deze fase van de beweging verlengt de spier en wint het gewicht het als het ware van de spier.



Het 2e getal van de reeks is hoe lang de spier aan het einde van de excentrische beweging op lengte blijft.



Het 3e getal is de concentrische beweging. Dit is de fase waarbij de spier kracht levert en het wint van het gewicht door de spier te verkorten en de aanhechtingen dichter bij elkaar te brengen.



En het 4e getal is hoe lang je de spier verkort houd aan het einde van de concentrische beweging. 4012 betekent dan 4 seconden zakken, 0 seconden wachten op lengte, in 1 seconde de spier verkorten en vervolgens 2 seconden maximaal verkort blijven aanspannen.


_
\/ _ /\
4 0 1 2



Spelen met bewegingstempo heeft invloed op de tijd onder spanning en dus de werkdruk die de spier ervaart. Door te variëren kan je accent leggen op bepaalde delen van de beweging en spelen met celstress door de spier langer te laten werken. Over het algemeen voel je de spieren meer bij een hogere tijd onder spanning.